Ik leer het nooit. Ongeveer jaarlijks gooi ik zonder enig nadenken een kledingstuk in de wasmachine dat daar niet tegen blijkt te kunnen; vandaag was het dit rokje. Ik heb het sinds ik het maakte een klein jaar geleden een keer of tien, twaalf gedragen, de laatste keer in Rotterdam. Ik zat daar in het zonnetje op een muurtje… dat niet helemaal schoon bleek te zijn. Na een toertje wasmachine (dertig graden) was het een rokje maat 36 geworden. Nu is het geen gróte ramp, ik heb nog meer van de stof en ik kan de rits er nog uit halen om het opnieuw te maken. Maar ik vind het werkelijk ongelooflijk dom van mezelf.
Het tweede overhemd dat ik voor Yep maakte. Hij heeft geduldig geposeerd ermee, maar geen van de foto’s is goed genoeg. Echtgenoot Yep is een knappe man, daar ligt het niet aan. Maar tegenlicht en een volle ontbijttafel op de achtergrond… nee. Jullie moeten me op mijn woord geloven dat dit exemplaar perfect past. De schouders iets smaller, de mouwen iets korter dan bij nummer één. Ik heb ook een reepje speciaal daarvoor gemaakt plastic -een zogenaamde collar stay- in de kraagpunten verwerkt. Het eerste overhemd dat ik maakte had dat niet, waardoor de kraagpunten op zouden kunnen krullen als hij over zijn bureau gebogen zit te werken.
Als ik aan een project begin krijgt de stof een degelijke voorbehandeling: ik was en strijk het, zodat het niet meer zal krimpen. Maar dat kan natuurlijk niet met het katoenen garen dat ik meestal gebruik. Dus als het overhemd gewassen wordt zal het garen krimpen en de stof niet. Dat maakt alle naden wat bobbelig tot mijn chagrijn. Ik heb voor nog een overhemd stof liggen, blauw dit keer, daarbij kocht ik speciaal polyester garen dat gegarandeerd niet zal krimpen. En het garen is wat dunner, dus levert me waarschijnlijk wat elegantere knoopsgaten… maar nu ga ik eerst weer even wat anders maken.
Gisteren waren we in Yerseke, waar we langs de oesterputten wandelden en natuurlijk ook een paar oesters proefden. Voor we weer naar huis gingen kochten we anderhalve kilo lokaal gegroeide mosselen, die vandaag op het menu stonden. Met uien uit onze eigen tuin waren de voedselkilometers van deze maaltijd minimaal: het is 13 kilometer naar Yerseke.
Vandaag verwerkte ik de peertjes die nog over waren van de buit van vorige maand. Ik stoofde ze eerst in rode wijn, met plakken sinaasappel en met citroenzest en met kaneel en bessensap. Ik gebruikte wel wat suiker, maar zo weinig mogelijk want ik vind stoofpeertjes gauw te zoet. Na het koken schikte ik de peertjes zo economisch mogelijk in de potten wat niet meeviel: De potten waren heet, de peertjes waren heet, en als ik iets te hard kneep met mijn tang was zo’n gestoofd perenkwartje meteen perenmoes. Ik vulde de potten verder af met het kookvocht, hoewel ik daar niet veel meer van nodig had. Geen probleem… het kookvocht van stoofpeertjes is een gewild drankje bij ons thuis. Ik voegde aan de drie kleine potten ook nog een scheutje Cointreau toe. Daarna sloot ik de potten en pas toen de drie kleine potten al klaar waren bedacht ik dat ik de randen niet schoongemaakt had voor het sluiten. Nu kan ik ze niet al te lang bewaren. He wat jammer zeg…. morgen de eerste maar opeten denk ik.
Ik maak het niet vaak maar ik vind het heerlijk. Om een uur of twee vanmiddag liet ik mijn keukenmachien het deeg kneden bestaande uit 400 gram bloem, 100 gram semolina, een zakje gedroogde gist, wat suiker en zout en 340 gram water. De rest van de middag stond het te rijzen in de vensterbank, vlak voor het eten rolde ik de helft uit en belegde dat met van allerlei lekkers. Ik had speciaal voor de gelegenheid artisjokharten en salami aangeschaft, maar verder was het restverwerking: het vlees uit een overgebleven saucijsje, een half blik zwarte olijven, een handjevol mais en een collectie verschillende kaas erover geraspt. Tien minuten in de oven op de heetste stand… Jum.
Bij het opruimen van de kelderkast vond ik ook een snelkookpan die ik in 2002 of zo eens van een kennis had gekregen. Een degelijke pan van een gerenommeerd merk, die hij nieuw had gekocht maar nauwelijks gebruikt. Ik gebruikte hem net zo min want vijf liter is wel een wat grote inhoud voor een klein huishouden als het onze en onbekend maakt onbemind, dat ook. Ik heb geen ervaring met een snelkookpan. Collega D. wilde de pan wel hebben, zij heeft regelmatig een groot gezelschap aan tafel en geen drempelvrees. Dus stak ik het hele gevaarte in mijn fietstas en nam het mee naar mijn werk, waar ik het met een groots gebaar aan collega D. wilde overhandigen… maar daar ging iets mis. Er ontbrak een onderdeel. De drukregelaar, een reepje metaal en bakeliet van twaalf centimeter lang was van het deksel gevallen. Ik wist zéker dat het erbij zat toen ik de pan uit de kelderkast haalde… Ik zocht in de fietstas. Ik zocht in de fietsenstalling. Ik zocht thuis in het fietsenschuurtje. En ook in de kast waar het ding al die tijd gestaan had. Ik keek op straat goed uit, zou het bij een hobbel uit mijn fietstas zijn gesprongen? Ik kon het me nauwelijks voorstellen. Maar het was zelfs nog onwaarschijnlijker: Meer dan een week later trof ik het onderdeel op mijn bagagedrager. Gewoon, los liggend. Daar heb ik acht dagen mee rondgefietst zonder het te verliezen. Ongelooflijk. Ik ben klaarblijkelijk bijzonder goed in balans als ik fiets.
Vorige winter maakte ik een Damegenser med rundt bakstykke en was erg gecharmeerd van het geheel, maar niet van het slechte garen dat ik ervoor gebruikt had, niet van mijn slordige afwerking langs de rits en al helemaal niet van de gevallen steek die ik pas na voltooiing opmerkte. Ik bestelde een partij Dale Heilo, Echte Goeie Noorse Wol en begon opnieuw: Damegenser nummer twee. Daarvan is het breiwerk nu klaar. Er moeten nog wat eindjes worden afgehecht, daarna moet de trui middenvoor worden doorgeknipt. In het patroon zie je al dat daarvoor ruimte is gemaakt. Daarna zet ik er -deze keer heel zorgvuldig- een rits in, ik denk dat ik daar dan nog een koordje langs brei. Dit is zo’n leuk breiwerk dat ik het jammer vind dat het klaar is…. maar niet getreurd, ik heb nog wol genoeg om een bijpassende muts en wanten te maken.
Samen met G. en H. reden we naar Le Grand Hornu waar we een tentoonstelling over st. Joris en de Draak zagen en ook een mooie presentatie over textielontwerp. De site zelf is de rit al ongeveer waard, we wandelden rond tussen de ruïnes en de nieuwbouw en aten een geweldige lunch in het restaurant.
Daarna reden we nog door naar Mons waar we de weg nog een beetje wisten van eerder dit jaar. Er was een kunstwerk verrezen van Arne Quinze, een indrukwekkende constructie van planken.
Na een stadswandeling en een drankje op een terras aaiden we het geluks-aapje nog even over de kop en vertrokken weer richting het Noorden. Dat was een fijne dag!
Uit de volkstuin had ik nog een kleine kilo Fryske Waldbeantsjes van vorig jaar. Die van het jaar daarvoor had ik weggegooid omdat er een schimmel tussen begon te groeien, maar dat zou me met deze toch niet overkomen! Ik liet ze eerst een volle 24 uur weken. Daarna gebruikte ik het recept dat bij de bonen zat die ik uit Frankrijk meenam en verdubbelde dat, mijn allergrootste pan zat voor driekwart vol met bonen in heerlijke pittige saus. Na twee uur zachtjes pruttelen op het fornuis waren de bonen nauwelijks zachter dan toen ik begon. Ik liet de zaak een nachtje staan en zette het de volgende avond een uur of wat in de oven van 100 graden. De bonen waren ietsjes zachter, maar nog steeds verre van gaar. Ai. Inmiddels zat er zeven uur kooktijd in. Weer een dag later zette ik de pan wéér een paar uur in de oven. Nog steeds waren de bonen behoorlijk harder dan gewenst. Inmiddels was ik tot de overtuiging gekomen dat de bonen die ik met schimmel heb weggegooid die uit 2014 waren en ik hier de hopeloos oude lichting uit 2013 probeerde tot een eetbaar geheel te dwingen… maar nu er 11 uur kooktijd in zat werd het steeds erger om de pan om te keren boven de groenbak. Dus met de moed der wanhoop herhaalde ik het nog één keer, en toen leek het er toch waarachtig op. Met de wetenschap dat het wecken óók nog weer een uurtje koken is heb ik het aangedurfd om de zaak in te maken. De saus is erg lekker geworden van het lange sudderen dat wel! Maar de kievitsbonen die een paar weken geleden geplukt zijn en die nu liggen te drogen gaan deze week nog de pan in. Dat gebeurt me niet meer!
Later toegevoegd: Inmiddels hebben we één van de potten opengemaakt en met rijst en merquez-worstjes tot een maaltijd verwerkt. Ik wilde toch wel graag weten of het ook lekker was, het product van al dit gedoe. En dat was het. Gelukkig.
Met pittig gekruid lamgsgehakt en aubergines die ik meenam van de Vreemdelingenmarkt maakte ik deze Griekse klassieker. Ik was wat bezorgd over de consistentie van het geheel vóór ik het in de oven schoof, ik vreesde dat het wat al te soepig werd. Gelukkig viel dat hard mee, het was érg lekker. Het was wel wat veel, we waren blij dat we hulp kregen bij het opeten.