Aangemoedigd door het succes dat het eerste overhemd (zeg maar overhemd 1.0) voor Echtgenoot Yep was heb ik besloten van het patroon een kartonnen exemplaar te maken. Waarin ik een paar kleine wijzigingen maakte aan de iets te brede schouders/iets te lange mouwen, zodat ik hier in prachtig blauw karton het patroon voor versie 1.1 heb. Een kledingstuk naar aanleiding van zo’n kartonnen patroon is een stuk sneller gemaakt. Ik ben benieuwd hoe lang het duurt voor ik “Het tweede overhemd voor Echtgenoot Yep” kan schrijven in de titel van een blogje.
Achter in onze tuin staat een hazelaar. In september vallen daar de nootjes uit, die wij dan oprapen en laten drogen in een rieten mand. Het is wel grappig dat ze lichtgroen zijn als ze net van de boom komen, je zou denken dat ze nog niet rijp zijn. Maar na een weekje zijn ze echt hazelbruin en die kleur wordt dieper naarmate ze langer liggen. In de loop van de winter kraak ik regelmatig een paar handen vol voor in de muesli. Een aantal noten wordt natuurlijk over het hoofd gezien, maar dat is niet erg. In de winter als zijn gewone voedselbronnen schaars zijn komt een bonte specht dagelijks een nootje zoeken. Daarmee vliegt hij dan naar zijn “smidse” in de beuk, zet het klem in een vork van de takken en hakt hem met een paar venijnige tikken open.
Een paar kilometer hiervandaan is een laantje waarlangs perenbomen staan. Tientallen perenbomen, van die ouderwetse hoge, afwisselend stoofpeertjes en conference handperen. Het is openbare weg en het is vrij plukken daar. Dus wat doe je, deze tijd van het jaar op je vrije dag? Je fietst er heen en je plukt een paar kilo. Of in mijn geval werd het vooral rapen: Ik ben niet zo groot en in bomen klimmen doe ik al een heel tijdje niet meer. Maar stoofpeertjes zijn niet zo gauw beurs, wespen en vogels vinden ze teveel moeite dus in het gras ligt prima eten voor de pak. Ze zijn ook nog lang houdbaar. Gefundenes Fressen. Letterlijk.
De langwerpige middelste van dit gezellige rijtje is een spaghettipompoen. De enige reden voor de naam is het feit dat het vruchtvlees na het koken in draadjes uit elkaar valt. Hij smaakt vooral naar pompoen en beslist niet naar spaghetti. Zijn grote buurman op het bankje is een zogenaamde naaktzadige of oliepompoen. De pitten daarvan hebben geen schilletje en kunnen zo, al dan niet geroosterd, over de sla worden gestrooid. Vooralsnog vind ik hem te mooi om stuk te snijden. Vriendin H. kocht de zaadjes voor deze twee bijzondere soorten en deelde die ruimhartig met mij. In haar tuin wilden ze geen van beiden aan de groei, ik kon -naast een stel hokkaido-pompoentjes- vijf spaghettipompoenen en het naaktzadige kroonjuweel oogsten. Die ik dan natuurlijk weer met haar deel.
Maar goed. De spaghettipompoen. Echtgenoot Yep sneed hem in de lengte door. Ik kon dat niet zelf… het ding was te hard en te glad. Ik schepte de zaadjes* er uit, bestreek de helften met olie en strooide er wat peper en zout over en roosterde ze drie kwartier in de oven op 190 graden. Een dag later haalde ik met een vork het vruchtvlees uit de helften en de draadjes los van elkaar en deed die in een ingevette ovenschaal. Ertussen legde ik stukjes gebakken ontbijtspek en grof gehakte walnoten, er overheen strooide ik Parmezaanse kaas en broodkruimels die ik van een stukje oud brood had gemalen. 15 minuten in de oven om op te warmen en een minuutje onder de grill om te bruinen. Héérlijk!
*en bewaarde er natuurlijk een stel van, voor volgend jaar.
Drie maanden lang was het pop up restaurant in de Timmerfabriek in Vlissingen open, dit wordt het laatste weekeinde. Een heel bijzondere locatie, de grote bedrijfshal die met de verlichting en de inrichting toch gezellig is. Door de enorme ramen zijn de wolkenlucht en langsvarende schepen te zien. Vanavond aten we er met zijn achten, een prachtig diner waarbij het menu in het teken stond van delen met elkaar. En dat deden we.
Op vakantie, terwijl Echtgenoot Yep autorijdt en de Mevrouw van de Auto hem met een zoet Vlaams accent de weg wijst brei ik. Vroeger deed ik de rol van de Mevrouw van de Auto met een dikke atlas op schoot en zonder Vlaams accent, maar de huidige Mevrouw doet het een stuk beter dan ik. Dus toen we Goes verlieten op weg naar Frankrijk breide ik de eerste steken van een kabelvest, de zogenaamde Grandpa Cardigan. Een opa-vest, nuja, waarom ook niet. Grandpère en vacance. Zo’n paar lange ritten zijn wel goed om meters te maken: vanavond bij Dames & Draadjes begon ik aan de kraag.
Vorig jaar bedierven mijn potten met zoetzure augurken vrij snel, daarom googelde ik uitgebreid allerlei recepten voor ik me aan de -wat magere- oogst van dit jaar waagde. Het meest vertrouwenwekkende recept raadde me aan om de augurken goed schoon te boenen, te bestrooien met een ruime hoeveelheid zout en zo 36 uur te laten staan voor ik ze met een mengsel van water en azijn en kruiden in een potje stopte. Het zou vocht onttrekken en zo zorgen voor “Knäckige Gurken”. Dat leek me wel lekker, dus zo gezegd zo gedaan. Vanmorgen vond ik in de bak waarin mijn twaalf augurken lagen te pekelen een behoorlijke laag water… waarschijnlijk iets te veel vocht onttrokken uit deze sneue exemplaren. Niet veel knäckigs meer aan. Zou dat de bedoeling zijn? Ik kan het me nauwelijks voorstellen… ook al omdat de andere er nog een stuk frisser uitzagen. Nuja. Ik heb de rimpelgurkjes maar weggegooid en met de andere twee potten gevuld. Ik ben benieuwd.
Elk jaar weer zijn er heel wat appeltjes die met een plekje of een gaatje van onze boom komen. Vogels, wespen, wormpjes en een heleboel kleinere organismen lusten ook graag appel. Meer dan een derde aangetast betekent appeltje weg, maar de rest wordt zorgvuldig gewassen en ontdaan van de bewuste plekjes. Dan gaat het appeltje in stukjes en door de slowjuicer. Dat levert het lekkerste friste appelsap op dat je ooit geproefd hebt. Het is een beetje jammer dat het na een uurtje al bruin is… maar dat verandert niks aan de smaak.