Kaarsen

Vroeger, op de Vrije School, maakten we elk jaar een kaars in de adventperiode. Voorin de klas stond een potje met gesmolten bijenwas op het vuur, alle kinderen liepen in een rij erlangs en dompelden hun kaarsenpit in het vet. Dat dompelen moest niet te snel wegens spettergevaar en niet te langzaam want dan smolt je kaarsje kleiner in plaats van dat het aangroeide. Dompelde je te ondiep dan kreeg je maar een heel kort kaarsje maar te diep was natuurlijk ook niet goed want dan brandde je je vingers. Een oefening in beheersing en motoriek. Elke dag deden we één dompeling en met kerst hadden we een kaarsje. De hele school rook naar bijenwas. En naar dennenboom natuurlijk. Sweet memories.

Gisteren knipte ik de bovenkant van een leeg limonadeblik, zo’n hoge smalle, en vulde het met stukjes kaarsvet uit het doosje in de schuur waar al jaren alle stompjes en resten kaars in gaan. Het was natuurlijk geen bijenwas maar gewoon kaarsvet, grotendeels wit, ontdaan van restjes pit en stickers en dergelijke.

Ik zette het blik in een oud pannetje met water op het fornuis en klapte mijn pastadroogrek uit om de kaarsen aan te laten hangen. Ik knipte 6 stukken lont en begon te dompelen. Ondertussen moest ik natuurlijk regelmatig kaarsvet erbij doen en wachten tot dat gesmolten was, terwijl ik de afwas deed en zo nog wat keukenklusjes. Ik kon het nog:

Anderhalf uur later had ik twaalf kaarsen en een gevoel van diepe voldoening. Toch leuk!