Als iemand een bijzonder talent heeft om planten te onderhouden wordt wel gezegd dat hij of zij “groene vingers” heeft. Ikzelf heb dat niet, volgens mij. Tot ik besloot dat ik het niet meer ging proberen met kamerplanten leek mijn vensterbank het meest op een sterfhuis. Op het moment kwijnt er een mangoplant en er staat een plant die verrassend groeide uit een verse kurkuma-wortel die ik in de grond stopte.
Naast mijn werk is een kleine bloemenwinkel, een pijpenlaatje waar de koopwaar vooral voor de deur is uitgestald. Het ziet er altijd erg gezellig uit. We zijn goede buren over en weer: zo is er geen koffie-apparaat in de bloemenwinkel, dus op de dagen dat M. (een echte koffieleut) werkt brengen we haar een vers bakkie. Bloemen en planten zijn bederfelijke waar. Bloeiende planten blijven soms te lang onverkocht -en worden daardoor onverkoopbaar omdat ze uitgebloeid zijn- of bestelde boeketten worden niet opgehaald. En dan gebeurt het wel eens dat ik bij het afsluiten van de winkel een winkeldochter in de handen of de fietstas krijg gestopt. De twee hangplanten die een paar weken terug mee kwamen zagen er bijzonder sneu uit… Ik dacht onderweg naar huis dat ze altijd nog op de composthoop konden. Maar kijk nu toch!
Elke avond water geven en af en toe tegen praten. Meer deed ik er niet aan. Zou ik toch groene vingers hebben? Of misschien, gezien dit kleurenschema, paarse vingers?