Kleine meisjes worden groot

Als kind las ik -natuurlijk-  de reeks “kleine huis” boeken. Ik leefde mee met Laura en de familie Ingalls, ik vond het vooral spannende verhalen. Helemaal begrijpen deed ik het niet, natuurlijk… dat Laura haar hoofd onder een kussen stopt als er een varken moet worden geslacht, maar zodra het dood is vrolijk gaat meehelpen met worst vullen en zelfs de krulstaart, knapperig gebraden, afkluift tot er alleen nog maar botjes zijn. Ik griezelde ervan. (Voor de duidelijkheid: ik werd vegetarisch opgevoed.) Maar ik weet nog dat ik er óók van genoot, hoe Pa ‘s avonds bij het kampvuur naast de huifkar op zijn viool speelde, van het uitgegraven huis in de oever van de rivier waar ze elke dag vis uit halen met een fuik. En hoe Ma van een knolraap en een halve emmer tarwe de heerlijkste maaltijden maakte en dat ze échte indianen zagen! Laura was stoer.

Ik heb nooit naar de televisieserie gekeken. Maar met behulp van mijn e-reader herlas ik afgelopen maand de hele serie. Behalve het feest van herkenning las ik nu ook echt heel wat anders. Hoe een sprinkhanenplaag de familie berooft van eten, drinken en vooruitzichten en Pa daarom 400 kilometer verderop werk zoekt (lopend, natuurlijk) en maanden van huis is om zijn gezin te redden. Dat die knolraap en tarwe vooral zo lekker waren omdat honger spreekwoordelijk rauwe bonen zoet maakt, en dat weken lang elke maaltijd vis eten ook geen luxe leven is. Wonen in een hol in de rivieroever. Zeven maanden strenge winter, in een houten huisje waar het alleen warm te houden is door de voorraad hooi op te stoken. Wat een hard leven, wat moesten ze inventief en volhardend zijn. Ik leefde deze keer vooral met de ouders mee. Maar Laura is nog steeds stoer.